Aart van den Bor trouwde in 1925 met Hendrikje van den Akker. Aart en Heintje kregen zestien kinderen. Dochter Alie vertelt aan schrijfster Willy Klok-van Dasselaar voor haar boek Minse Kieken deel twee dat er hard moest worden gewerkt. Ze waren dankbaar voor alles. Het waren vrome mensen. Aart en Heintje waren dol op elkaar. Melkboer Cees Guliker noemde ze altijd “De Tortelduifjes”. 

De bomen voor de klompen werden gebracht door de heer Priem die woonde aan het eind van de Slichtenhorsterweg in Nijkerk. Als vader bomen ging kopen had hij altijd zoveel klompen verkocht dat er geld was voor nieuwe peppels (populieren) en wilgen. Als hij de bomen bracht met een paardenkar met twee grote wielen, ook wel een “Malle Jan” genoemd of met paard en wagen, dan kreeg de koetsier een borreltje. van den Bor dronk zelf nooit alcoholhoudende dranken. In het begin zaagden Aart en Heintje de boomstammen samen met een grote trekzaag die nog in het huis van Alie hangt aan de Schoolstraat. Tijdens het zagen zongen ze vaak het lied “Zagen, zagen, wiele wiele wagen, Jan kwam thuis om een boterham te vragen”. Dat zal weleens gebeurd zijn, want er moesten immers heel wat monden gevuld worden.

Het werk begon vroeg in de morgen in de klompenmakerij bij de karakteristieke woning aan de Schoolstraat 1 in Nijkerkerveen. Er was geen radio en al helemaal geen televisie. Eerst werden alle klompen met de hand gemaakt, net als bij zijn zwager Gerrit van Beek aan de Holkerstraat in Nijkerk. Later schafte hij wegens rugklachten een machine aan. Na een lange dag van noeste arbeid gingen ze al om 21.00 uur naar bed. De kinderen mochten nooit in de schuur komen omdat men bang was dat ze hun vingers ergens tussen kregen. Het gezin was altijd thuis. 

Sinterklaas aan de Schoolstraat

Op Sinterklaasavond zongen ze met z’n allen Sinterklaasliedjes maar de goedheiligman kwam nooit bij het grote gezin langs. Altijd ging hij hun deur voorbij. De volgende dag brachten andere kinderen hun pop of autootje mee. Dat kon er echter bij het grote gezin niet af. Als ze aan moeder vroegen naar het waarom gaf Heintje met een pijnlijk gevoel antwoord dat ze zich niet in de schulden kon steken voor zoveel cadeautjes. 

Ieder had zijn eigen taak

Toen Alie vijf jaar oud was moest ze het toilet en het halletje dweilen. Met twee of drie kinderen werden de aardappelen (Piepers) geschild. De anderen moesten de schoenen poetsen of het tuintje harken of vegen. Ze hadden allemaal een paar schoenen voor de zondag. De andere dagen liepen ze op klompen. De schoenen stonden in een lange rij in de gang. Aart keek ’s avonds niet of alle kinderen thuis waren, maar hij telde of alle klompen er stonden. Aart en de kinderen verwenden Heintje altijd. Ze deden alles voor haar. Aart goot altijd de grote aardappelpan af, want die was te zwaar voor Heintje. En zo deden ze allemaal wat. Aart bakte zelf roggebrood in het fornuis. Nooit ging er een kind de deur uit met maar het kleinste gaatje in zijn sok of in hun kleren. Alles werd gestopt en dicht gemaakt. 

Tweede Wereldoorlog

Nooit hebben ze echt honger gehad, ook niet in de Tweede Wereldoorlog. Ze kregen elk vijf sneetjes brood, maar ze lusten er wel tien. Allemaal zijn ze blijven leven. Dat dit ook anders kon hebben ze wel gemerkt in de familie en bij de buren. In de zomer kwam er vaak een paard en wagen langs met knollen. Dan renden ze achter de wagen aan en trokken gauw een wit knolletje van de wagen. Toen de Canadezen kwamen schoten ze soms per ongeluk op zo’n paard en wagen. Zo werd hun buurjongen Tijmen Doppenberg gedood en anderen raakten zwaar gewond. Twee broers van Heintje kwamen om in deze oorlog. Een broer sneuvelde in Indie en de ander kwam om het leven op de Grebbeberg. 

In Hoevelaken droegen alle mannen wit geverfde klompen. Alle klompen werden op zaterdag geschuurd met vim (een schuurmiddel uit die tijd) en daarna met een nat doekje met witkalk ingewreven. Wanneer dat opgedroogd was, zagen ze er weer keurig schoon uit. Zelf werden de kapotte klompen weer gerepareerd met een ijzeren bandje (de kramband). 

Aart stopte op 64-jarige leeftijd met zijn klompenmakerij. Zijn kinderen boden hem een reis aan naar Afrika. Ze zijn gegaan en mochten een jaar weg blijven. Na drie maanden waren ze echter alweer terug. Aart was ziek en had waarschijnlijk heimwee gekregen. In Nijkerkerveen had iedereen een bijnaam of een scheldnaam. De van den Borren noemden ze “Pollepels” of de “Potlepels”. Waarschijnlijk omdat Opa van den Bor een lange magere man was. Alie eindigt: “We hebben hele mooie herinneringen aan onze jeugd en zeker aan vader en moeder. Als we met de familie bij elkaar zijn is het net of ze er nog allemaal zijn”. 

Wil je meer uit de Nijkerkerkerveense geschiedenis lezen en zien? Klik dan hier.