Elke week twee keer domineespost als flessenpost op deze site, op dinsdag en vrijdag: een feuilleton van de twee Veense dominees Judith Visser en Leendert van der Sluijs. Een vervolgverhaal dat met een briefwisseling begon… Vandaag schrijft ds. Leendert van der Sluijs.

(23) Dit is wel het laatste wat ik wil, hoe vaak al heb ik hierover nachtmerries gehad, afdalen in zo’n donker trapgat, geen hand voor ogen kunnen zien, alleen weten dat dit dus die wenteltrap is die als een spiraal omlaag draait, maar dan dus zo dat de spiraal een draaikolk is, die zich als het ware met jou in beweging heeft gebracht, draaiend, draaiend, en eindeloos door, en bij elke stap bang dat er een trede mist, waardoor je dus pardoes met een been in het luchtledige schiet, je finaal uit je evenwicht wordt gebracht, je knie stuitert tegen de volgende rand van de trede van de trap, en je bungelt even overdwars met tussen de benen die volgende trede, au, je knakt automatisch achterover, want voorover zou je linea recta naar beneden tuimelen, en wat dan, dus langzaam, voetje voor voetje de trap gevolgd, en ik hoor de voetstappen van Silje, Silje die zei als jij niet durft ga ik wel voor, en als je valt zal ik je wel tegenhouden, je val breken, niet opvangen, maar vallen doen we dan toch, het vreemde is dat het lijkt alsof we niets mogen zeggen, bij deze afdaling naar het onderaardse, hoe lang de tocht is weet dus niemand, en we hebben hier geen GPS, want ja geen Wifi zei Silje, ik opperde maar ik heb toch 4G, maar ze zei nee, nu niet natuurlijk, dus we zijn hier geheel en al en compleet aan onszelf overgeleverd, welk lot ons ook te wachten staat, en daar wil ik niet aan denken, ik wil zelfs niet over die woorden denken, ‘het lot dat je te wachten staat’, dus als we er zijn, dan staat het daar, ons lot, bitter of zoet, hard of zacht, maar het staat er, dat waar we op uit gekomen zijn, waar het dom noodzakelijk naartoe moest, dit is het dan, het stond al te wachten, NIET over denken nu, hoe lang wentelt deze trap eigenlijk, per trede naar beneden een eindeloze wenteling, is dit een dichtregel?, kan het waar zijn dat je terwijl je afdaalt lichter in je hoofd wordt, lichter als in het hoofd van een dichter?, en dat alles nu herhaling lijkt is op zich niet vreemd, want dit is inderdaad herhalen herhalen en nog eens herhalen, stap voor langzame stap, als op de tast, en onze handen glijden langs een stenen zuil waaromheen de trap wentelt en het steen wordt kouder en kouder, vochtiger ook, ik probeer iets te zeggen, maar zo droog is mijn keel nog nooit geweest, meer dan hees gefluister wordt het niet, hoe lang.. Silje.. denk jij.. gaat dit.. zo door.., en zij hoort het niet, hoort alleen haar ademhaling die als licht hijgen nu ook als adem-haling klinkt, gewoon omdat de tocht naar beneden steeds meer, want hoe lang nog, adem-benemend is, en in dit donker raak ik helemaal gedesoriënteerd, door eindeloos afdalen per wenteling na wenteling na wenteling als in één vloeiende beweging, als naar beneden getrokken worden, maar dan zo dat er geen traptreden tellen aan is, want er komt geen einde aan, en daarom lijkt het nu of we gaan stijgen, in tegenspraak met alles, mijn verstand protesteert nog, ik weet wij dalen, maar door de eindeloze zelfde wentelbeweging zegt mijn lichtgeworden lichaam dat we tegelijkertijd stijgen, we zitten in een spiraal die tegelijkertijd omhoog en omlaag gaat, en nu steeds verder omhoog, en ik zeg Silje, hier komt geen einde aan, kunnen we niet terug gaan, ineens heb ik mijn stem weer terug, ik zeg Silje laten we even stoppen, dit is misschien toch niet zo verstandig – en Silje zegt, ik denk dat we er bijna zijn, geen spoor van paniek in haar stem, maar ik wil gaan schreeuwen, roepen, er moet een einde komen aan dit, wat een nachtmerrie, wie overkomt zoiets, in volslagen donker naar beneden wentelen en er komt geen einde aan, ik ga zelfs denken hoe diep is de aarde eigenlijk, wanneer komen we bij de gloeiende kern, maar de steen is zo koud waaraan mijn hand zich nu wil vastklampen, maar mijn hand is zelf zo koud als steen geworden bij dit afglijden der afglijden, bij dit gestage ten ondergaan en opgaan, dat ik nu zeker weet dat die kou ook mijn hart zal bereiken en die kou zo koud als mijn hand zich om mijn hart zal leggen, en nog voor we de laatste trede van deze vervloekte trap bereikt zullen hebben, zullen mijn laatste stappen geen stappen meer zijn.

We zijn er zegt Silje. We hebben ons doel bereikt. Jon botst bij de laatste stap van de trap pardoes tegen haar aan. Voor zich zien ze een zwak licht schijnen. Ze staan voor een lange tunnel. En aan het einde van de tunnel brandt fel licht. Onaards. Kleur: Mistwit. Jon zegt: Silje had jij dat ook? Op een gegeven moment terwijl we hiernaartoe afdaalden was het alsof we spiraalsgewijs tegelijkertijd omhoog gingen en… Ssst, zegt Silje.., ik hoor stemmen.. Door de tunnel klinken heel zacht een soort van verwaaide klanken, het geluid kan ook een echo zijn. Dit is de tijdsbrug zegt Silje. Hier klinkt de taal van het verleden en tegelijk wordt hier gewerkt aan toekomstige taal. Elk woord is maar een woord voor een volgend woord. Zo voorlopig alles is. Wij niet alleen, alles, zelfs wat geschiedenis zou moeten zijn kan alleen maar geschiedenis wórden en dus is de geschiedenis ook iets van de toekomst. Jon kijkt Silje aan, haar ogen gloeien op, zelfs bij het zwakke licht dat hen omschijnt. Jon vraagt: hoe weet jij dit allemaal?