Elke week twee keer domineespost als flessenpost op deze site, op dinsdag en vrijdag: een feuilleton van de twee Veense dominees Judith Visser en Leendert van der Sluijs. Een vervolgverhaal dat met een briefwisseling begon… Vandaag schrijft ds. Leendert van der Sluijs.

(35) Mevrouw Postduif wordt een beetje doezelig, na alles wat ze beleefde is ze ook wel aan een beetje rust toe inderdaad. Even de oogjes sluiten kan zoveel goed doen, even een beetje wegzakken, ietwat dommelen, een beetje je laten wegdrijven naar dromenland. Slapen is heel gezond. Daarom slapen mensen ook zo veel. De helft van hun leven slapen ze, letterlijk, wat eigenlijk betekent dat ze eens zo jong zijn dan ze werkelijk oud zijn. Iets in hen is nog maar op de helft van de leeftijd. Dat iets is hun wakkere deel. Hun andere deel is de slaapkop. Ze zijn even oud, de beide delen, en toch ziet de wakkere helft er vaak vermoeider uit dan de slapende helft – de laatste is er een die van uitrusten en dromen weet. Al dit soort gedachten dwalen door de gedachten van Mevrouw Postduif, en het is misschien niet wijs om op dit moment ook echt in slaap te vallen, maar wat doe je als je aan mensen gaat zitten denken die de helft van hun leven slapen?, precies: gapen. En dat overkomt haar dus, eerst een beetje, maar dan steeds meer. En niet dat ze het vervelend vindt, welnee, waarom? Ze zakt nu geheel en al door de poten, zoekt haar evenwicht om niet om te vallen, en dut nu echt tussen het hoge gras even helemaal weg.. Ze hoort in de verte een kalme muziek en ze hoort het ritselen dichtbij niet; een ritselen dat steeds meer een ritselen wordt. Ze hoort het niet.

Plotseling wordt ze vastgepakt. Er zijn twee kaken die haar omsluiten. Het doet geen pijn, maar ze kan geen kant meer op. Zonder de ogen te openen weet ze al met wie ze te maken heeft. Ze heeft vaak over hem gehoord en nog vaker is ze voor hem gewaarschuwd. Meneer de Vos heet eigenlijk Meneer De Vos, dus met een hoofdletter D. Angst kruipt haar naar de keel en ze verstart op een manier die ze nog niet eerder heeft meegemaakt. Ze weet dat elke seconde telt. Nu kan ze nog nadenken, maar voor hoelang. Koortsachtig zoekt ze naar woorden. Naar de reddende taal waar ook mensen elkaar mee redden. Waarmee je tot verstaan komt, tot een zeker begrijpen, tot een zeker begrip. Zou dat woordje ‘begrip’ nu ook haar redding zijn? Het is te proberen. ‘Ik.. ik..’ ‘Hmm’, zegt Meneer De Vos (ook omdat hij nu even niet méér kan zeggen). ‘Ik.. ik.., ik denk.., ik denk nu zo..’, zegt Mevrouw Postduif in een tamelijk stabiele zijligging, ‘ik denk nu zo dat ik wel heus nog wel weet dat u bent wie u bent en niet dat ik u ken maar zo zei men dat u en dus denk ik ja hij is het.’ Met een zo wildkloppend hart is het moeilijk praten en dus gebruikt ze om de situatie niet nóg moeilijker te maken éénlettergrepige woorden. Vaak zijn die ook het duidelijkst.

Ze wordt nu zacht in het gras gelegd en Meneer De Vos houdt een poot op haar om te controleren dat ze voorlopig even goed ligt. Ze kijken elkaar aan. ‘U kent mij?’, vraagt hij. ‘Ja.. ja.., wel, ik, wil, u iets.. Vra Gen’, zegt Mevrouw Postduif nog steeds een beetje hakkelend. ‘En dat is?’, vraagt hij. ‘Nou’, zegt ze, ‘waar.. hebt u.. mij van.. geréd.., dat ik hier nu zo lig!’ – ‘Gered’, zegt hij. ‘Ja, voor het begríp,’ zegt zij, ‘voor het begrip van al deze dingen, dit wat hier nu zo is..’ – ‘Hm,’ zegt Meneer De Vos, ‘ik was op jacht zoals mij is geleerd, geheel naar het voorbeeld van onze ouden, de oude vossen, naar de traditie van al onze streken die immer stroken met al onze haren hoeveel we ook van die laatste zouden verliezen. En toen ik u zo zag, leek het mij het beste u niet zo alleen te laten, het leven is immers vol gevaren, het komt wel voor dat er zijn die elkaar naar het leven staan, ik bedoel onder de mensen, juist onder de mensen die willen doen geloven dat wij dieren één voor één slachtoffer kunnen worden van onze instincten, en er zijn er zelfs die beweren dat wij niet alleen kunnen maar dat wij ook zúllen. Dus toen ik u zo zag, heb ik gedaan wat ik kon, en nu hoop ik maar dat ik u niet al te veel angst heb aangejaagd en pijn heb ik u toch zeker niet gedaan.’ – ‘Nee, nee,’ zegt ze, ‘dat niet, pijn niet, maar een beetje geschrokken, ja dat wel, zo onverwacht was het toch, en ik was er in feite zo helemaal niet op berekend.’ Als wegdromend durft ze nu naar de lucht te kijken. Daarna kijkt ze hem weer aan. Ze zegt: ‘De mensen zeggen dat u sluw bent, maar dat is het niet denk ik nu zo, u bent dat helemaal niet, u bent niet sluw maar wijs.’ Er komt een lichte tinkeling in zijn ogen. Hij zegt: ‘Dank u wel, ik weet niet of u gelijk hebt, maar als ú het zegt…, zou u Mevrouw Postduif dit als boodschap de wereld willen rondbrengen?! Dus waar u maar komt, vroeg of laat, in welk land ook, van licht of van duisternis, tot over elke grens!’ Ze lacht naar hem, ze knikt, ze zegt: ‘Dat wil ik wel.., en voor jou zo vlug mogelijk!’ Meneer De Vos klapt in zijn poten en haastig schikt Mevrouw Postduif zich op haar poten, spreidt haar vleugels, kijkt hem diep in de ogen en zegt: ‘Wij dieren zijn vrienden, forever.’ Dan vliegt ze op, klapwiekt hoger en hoger om op te lossen in de zonnestralen. Ze schrikt wakker. Zo vrij en hoog heeft ze nog nooit gevlogen!