Elke week twee keer domineespost als flessenpost op deze site, op dinsdag en vrijdag: een briefwisseling van de twee Veense dominees Judith Visser en Leendert van der Sluijs. Hun vragen zouden zomaar ook uw/jouw vragen kunnen zijn. Hun antwoorden misschien eye-openers… Vandaag antwoordt ds. Leendert van der Sluijs.

Opgewekte Judith met steek (18e eeuws, driepuntig),

Den tijd van weleer, te wetens van eeuwen her, is voorts langer dan we hedentendage bij het voortwentelen der jaren, zelfs menend het voortsnellen van de dagelijksheid onzer dagen, zouden vermoeden en reikt tot in de voorstelbaarheid der mensensoort met allerlei petten, zich bevindend onder onze wekelijkse steek. Ik wil u bedanken overeenkomstig (en geheel passend bij) het steekse schrijven, zoals ge schrijft dat den letter -s- ons als schrijvers doet letten op de driepuntigheid onzer hoofddeksels, waarvan de drie punten in het geheel, dat wil zeggen van nature, staan voor wat per these en anti-these leidt tot synthese, zoals nog in de toekomst der 19e eeuw omschreven zou worden door den filosoof die nog weer een eeuw later, en ook daarna, bijna volkomen in den vergetelheid zou raken – hetgeen welzeker in de 18e eeuw niet is voorzien, edoch dan toch een feit. Hegel zou zijn naam zijn, maar belast ook uw geheugen niet met namen die slechts namen zijn en zullen eroderen. 

Ter zake. Uw uitstapje naar overzee verheugde mij. Ik licht voor u daarvoor met graagte mijn steek. De Engelse bodem die zou worden betreden door de door u genoemde Winston Churchill heeft weliswaar de steek verwisseld voor de hoge hoed en de bolhoed, maar de geschiedenis heeft zijn eigen loop. U refereert aan een film die mij onbekend is. Het fenomeen ‘film’ zelve is van dien aard dat onbekendheid mij geen parten zou hoeven spelen, een altijd stromende rivier blijft immers rivier om zichzelve, edoch komt uw film mij dus onbekend voor. Ik kan daar hete tranen om schreien maar zal dat niet doen. Op het moment van dit schrijven stort de regen zich overvloedig over het land en maakt de natheid de kikkers blij. Een tranenvloed daarbij komend zou de wereld wellicht te zeer verontrusten. Dus mijn tranen terugduwend breekt een lach zich baan: den Churchill over wie ge schreef roept een herinnering wakker, en wel aan (ge konde het al raden) een boek! Het boek is geheel filmisch geschreven, en ook in die zin een troost. Het beschrijft den vriendschap tussen den grote man en een kleine man, ja zijn naam zij voor altijd met ere genoemd, ik doel op niemand minder (of vooral meer) dan de komiek Charlie Chaplin! Den titel van het filmse boek is ‘Twee heren op het strand’ en op de omslag vind ge een hoge hoed en een bolhoed, zo even tilde ik ze al even voor uwer ogen op. Wat zij deden of zouden doen, is strijden tegen een gefrustreerde schilder met de naam Hitler – de een (Churchill) met wapens, de ander (Chaplin) met een lach. De beide heren ontmoetten elkaar diverse malen en schreven brieven aan elkaars adressen! Nu is bij mij het vermoeden gerezen, en als het een oud vermoeden is dan is het des te sterker in het rijzen, dat Churchills keuze voor een hoed als voor een ‘zelf’, zoals door u zo eminent is weergegeven in uw als laatste mij onder ogen gekomen brief, wellicht is ontleend aan zijn vriend Chaplin, en wel in die mate dat Churchill op het moment van de keuze van de hoed waarmee hij den koning ontmoeten wilde, zich veranderde in Chaplin, zijn zelf Chaplin wilde zijn. Vind ge dit niet verwonderlijk? Al zulkse zaken zijn mogelijk in den mensengeschiedenis, en waar zulke zaken mogelijk zijn wordt onze overtuiging gesterkt dat alles mogelijk is.

De lengte der brief staat mij toe nog slechts kort te antwoorden op uw vraag. Stonden mij vroeger andere beroepen voor ogen? Mijn antwoord moet zijn: welzeker. Op zeer jonge leeftijd begeerde ik het boerenbedrijf of de timmermansschuur. Enigszins tot mijn verstand gekomen meende ik dat de wereld goede advocaten en betogers tekort kwam. Ik biecht het u op (immers wat is brieven schrijven anders dan biechten), daarmee ervan blijk gevend niet de minste trots te kennen over deze oude feiten. Dat gij zelf sterrenkundige had kunnen worden verbaast mij niet. Het verbaast mij dat ge u deze voornaamheid niet durft toe te eigenen. Ge zult met me eens zijn dat ware theologie niet anders is dan sterren bestuderen, in den oude betekenis die den Wijzen uit het Oosten aan hun bezigheid gaven: de toekomst lezen uit het verleden, om het heden te kunnen duiden.

Ik hoop dat ik u met mijn lange schrijven niet vermoeid heb noch verveeld. Mijn dringende vraag aan u is welke sterren uit het verleden wijzen u thans de weg? Churchill hebt ge genoemd, maar zijn er nog anderen?

Met meeste hoogachting, immer steek-houdend,

Leendert