Elke week twee keer domineespost als flessenpost op deze site, op dinsdag en vrijdag: een Corona-briefwisseling van de twee Veense dominees Judith Visser en Leendert van der Sluijs. Hun vragen zouden zomaar ook uw/jouw vragen kunnen zijn. Hun antwoorden misschien eye-openers… Vandaag antwoordt ds. Judith Visser.

Leendert…

wat doe je nu? Bevind ik mij in een relatieve stille tijd, krijg ik zo’n hardvochtige brief van jou? Ik ben helemaal van mijn a propos…

Maar Leendert, ik kom je tegemoet. Om te beginnen zal ik je prangende vraag beantwoorden, want dat was wat je nogal van streek maakte toch? Het ontbreken van mijn antwoord op jouw vraag  ‘Waar heb jij zo goed schrijven geleerd?’. Sommige antwoorden moeten we niet moeilijker maken dan ze zijn. Ik heb leren schrijven waar jij het ook geleerd hebt, waar al generaties lang mensen leren schrijven. Weliswaar niet op dezelfde school, maar het zal toch op een school geweest zijn. Iets met ‘aap, noot, mies’. En daarna is het allemaal als vanzelf geëvolueerd tot wat het nu is. Ik moet bekennen dat ik dit bekende rijtje (aap, noot, mies) bij mijn kinderen op school niet meer tegen gekomen ben. Zou het tegenwoordig veranderd zijn in ‘apple, network, microsoft’ of zoiets? Maar alle gekheid op een stokje, dit is mijn antwoord, zo waar ik schrijf. En nu geen geklets meer over fans en uitgevers en al helemaal geen vuisten meer op tafel, dat is zo ongezellig! 

En dan wil ik nog even inhaken op jouw gedachten bij mijn stilte/sluistijd/negeren. By the way, jouw mail met als onderwerp ‘In 40 dagen op weg naar Pasen is voor sommige dominees ‘sluis-tijd’ whatever it may be!’ heb ik niet ontvangen, heb je wel op de send-knop gedrukt? Dat vergeet ik namelijk ook weleens.

Ik noemde het net al een relatieve stilte, om verschillende redenen. Het is, om te beginnen, in een huishouden met drie kinderen en een hond eigenlijk nooit echt stil. Maar meer nog zou ik willen zeggen dat het in een sluis, ook al lijkt het stil, een bedrijvigheid van jewelste is. Mijn zeer gewaardeerde collega-sluiswachter, heb jij weleens in een sluis gelegen? Of blijf je in de sluiswachterstoren zitten om de knoppen te bedienen? Dan kan ik je ten zeerste aanraden om de sluis eens van een andere kant te bekijken. Ik ben eens, in mijn jonge jaren, op vakantie geweest in Zweden. Met een groep jongeren maakten we een trektocht met kano’s door de mooie Zweedse natuur. Daar kwamen ook heel wat sluis-momenten (letterlijk!) bij kijken. Dat waren bijzonder spannende momenten. De buitenste kanovaarders moesten de wanden van de sluis vasthouden en de kanovaarders die daar tussen lagen moesten elkaars kano’s en die van zichzelf vasthouden. En je had de grootste pech wanneer je voorop lag met je kano. Moest het waterpeil stijgen, dan werd het water met groot geweld door kieren van de sluisdeur de sluis in gespoten. En ja, wanneer je voorop lag met je kano, kwam je dus kletsnat de sluis uit. Moest het waterpeil juist zakken, dan moesten we ons zo mogelijk nog steviger vastklampen, om te voorkomen dat we als één kluwen kano’s richting de sluisdeuren gezogen werden. Sluis-tijd is geen stille tijd om je terug te trekken in je eigen coconnetje en je collegapredikanten te negeren. Sluis-tijd is een tijd van hard werken, onder het (water)oppervlak gebeurt van alles, je stuurt bij, je balanceert, je leert. Eigenlijk precies dus wat jij nu doet met jouw boekje ‘Ik ben er voor jou’ in deze 40-dagentijd.    

Ik hoop dat ik met deze brief jouw gevoel dat ik je zou negeren (hoe zou ik zoiets nou kunnen doen?) heb weggenomen en je timmerende vuisten op je tafel tot bedaren heb kunnen brengen. We hebben elkaar in deze tijd immers zo hard nodig, als schrijvers, als predikanten, als mensen. Daarom ben ik blij dat je je gevoel zo duidelijk gecommuniceerd hebt, zodat ik daar op kon reageren. En dan kunnen we nu weer verder, toch?

Ik zou wel willen afsluiten met een mooie vraag om je te verleiden tot een nieuwe mooie brief, maar door mijn, weliswaar wegebbende, verbazing over jouw brief blijven de vragen even weg uit mijn hoofd. Je schrijft nog wel, toch?

Met nog altijd een hartelijke collegiale groet, 

Judith