Elke week twee keer domineespost als flessenpost op deze site, op dinsdag en vrijdag: een Corona-briefwisseling van de twee Veense dominees Judith Visser en Leendert van der Sluijs. Hun vragen zouden zomaar ook uw/jouw vragen kunnen zijn. Hun antwoorden misschien eye-openers… Vandaag antwoordt ds. Leendert van der Sluijs.

Ha Judith à la Judith!

‘Elkaars vergezichten tevoorschijn luisteren’ schrijf je, mooi! Een mooi Pinksteren hadden jullie, zo te lezen! Wij hadden als thema in de dienst van Pinksteren: ‘Pinksteren met een open Bijbel’. En dus lazen we eerst in Genesis 11 en daarna in Genesis 42 en daarna in het boek van de Handelingen hoofdstuk 2. ’t Ging erover dat mensen die willen getuigen over wat God zoal deed in de geschiedenis en doet vandaag de dag, dat zij eigenlijk ‘tolken’ zijn. ‘k Was zo dom niet even te herinneren aan doventolk Irma, maar iedereen weet wel wat een tolk doet, een tolk vertaalt, een tolk luistert en zegt geen eigen dingen maar zegt alleen wat hij/zij hoort en zegt het in jouw taal. Sinds wanneer zijn er tolken nodig? Sinds de Babylonische spraakverwarring in het begin der tijden (Genesis 11). En sinds wanneer kan iedereen als tolk aan de slag? Sinds Pinksteren (Handelingen 2). Als tolk moet je de taal van het geloof spreken, de taal van de liefde en de taal van de hoop, en elk van deze talen heeft ook zo weer zijn eigen talen, maar ook daar weet de tolk raad mee: hij hoeft al die talen alleen maar te vertalen. ’t Makkelijkst is te beginnen bij de talen van de liefde, ’t moeilijkst zijn de talen van het geloof (dat zit ‘em in de grammatica’s, bijvoorbeeld: Joden leiden in ‘t Hebreeuws hun zelfstandige naamwoorden af uit hun werkwoorden, christenen doen het op z’n Grieks: we leiden alle werkwoorden af uit de zelfstandige naamwoorden – ik heb voorkeur voor de eerste grammatica, maar dat terzijde). Met Pinksteren heb ik overigens de talen van de liefde wel genoemd en die van het geloof niet, maar er zijn ook nog talen van de hoop. Die laatste vertalen zich in dromen, visioenen en vergezichten. En als je dus aan mij schrijft dat we ‘elkaars vergezichten tevoorschijn luisteren’ is dat dus een mooi voorbeeld van met elkaar de taal van de hoop spreken!

Bij ons in de dienst van Pinksteren ging het zo dat er mooie Pinksterliederen en Pinksterpsalmen waren en dat we als Pinkstergemeente een Pinksterpreek maakten, ja echt! Ik heb als dominee de wat vreemde gewoonte alleen maar vóór-ganger te zijn, in wat we te zeggen hebben wil ik best vóórgaan, maar ’t mag niet zo zijn dat ik als dominee iets sta te zeggen omdat ik meen iets te zeggen te hebben, néé!, ’t mooie is juist dat we als Pinkstergemeente een woord voor de wereld hebben, dus elke preek, en zeker de Pinksterpreek, is van de gemeente. Judith, ik heb dit overigens geleerd van onze collega in Baarn, hij heet Wouter Klouwen en hij schreef een prachtig boek (sorry, ik weet dat ik geen titels meer mag noemen, maar ik kán het niet laten), het heet ‘Sta op en wandel’. En hij schrijft dus wat we te preken hebben is niet wat ik en jij te preken hebben maar wat de gemeente te ‘preken’ heeft, en dat met elkaar ontdekken. Dus ja echt, wij gingen met elkaar aan de slag en iedereen mocht in zekere zin zijn of haar eigen preek maken. Wat hebben wij anderen te vertellen? Voor wie zullen we tolk zijn? Waar ga jij van getuigen? Eerlijk gezegd zag mijn preek er heel anders uit dan alle andere preken die ter plekke stante pede geboren werden, maar dat was niet erg, zo hoort het ook vind ik. We begrepen elkaar, daar gaat het om. De Geest van Pinksteren leert ons één taal te spreken, voor elkaar, voor anderen, voor iedereen. En dan moet je dus tolk willen zijn. En je moet tolk zijn om een getuige te kunnen zijn. Het aardige is dat ook in de Bijbel eventjes een tolk ter sprake komt. Dat is in de geschiedenis van Jozef (Genesis 42). Niet dat die tolk letterlijk wat zegt, maar hij of zij is erbij. ’t Mooie is dat mensen in de nabijheid van een echte tolk spraakzaam worden: welke taal je ook spreekt, je kunt erop vertrouwen dat je door die ene ander wordt gehoord, verstaan! En als je ‘elkaar’ (die tolk zit ertussen) verstaat, begrijp je elkaar ook al een beetje! En dat beetje kan leiden tot méér, tot meer begrip. En uiteindelijk kunnen we nieuwe mensen zijn doordat we ontdekt hebben dat die ander minder vreemd is dan hij of zij lijkt, hij of zij lijkt waarachtig een beetje op mij (en andersom). ’t Leuke is dat de oude Babylonische spraakverwarring daardoor kan verkeren in het tegendeel: Jeruzalemse spraakherkenning. En wat kun je dáár blij mee zijn. Het is zoiets als in de auto met navigatie te kunnen communiceren (zit dat ook in jouw auto?). Ik zeg dan: ‘navigeer naar De Lange Straat 1 in Lutjebroek’ en de reactie is geheid: ‘u wilt navigeren naar De Lange Straat 1 in Lutjebroek, is dat juist?’ Ja, klopt, goed verstaan!, en dus zeg ik: Ja! – En even later, sneller dan snel, hoor ik: Bestemming bereikt, en dat klinkt dan heel opgewekt. Dus ik blij, en de auto ook blij! Tja leven is communicatie, en een gemeentelid schreef me (na de dienst van Pinksteren): Pinksteren is het feest van de communicatie! En Judith, ook deze spraakwatervallende brief spreekt een eigen taal! Te vertalen in…

Hartelijke collegiale groet, Leendert (slechts voorganger)